maandag 11 mei 2009

Kees Roos 6 jaar oud


dit is mijn levensloop gezet op internet. Ik had al redelijk veel pagina's met tekst. Maar ik wil wel goed bekijken of mijn privacy niet te grabbel wordt gegooid.
Vanaf 13 mei 2009 staat dit verhaal in deze blog. Leest U iets wat U bekend voorkomt, laat het me weten.



Verslag van mijn leven, vooral de eerste 15 jaar, Kees Roos.
Ik heb dit verhaal geschreven in november 2003, dus is meer dan 60 jaar geleden gebeurd, maar het zit toch nog goed in mijn geheugen.

Geboren maandag 17 september 1934 in Deventer, de Oudegoedstraat ?
Mijn vader is Pieter Roos, geboren op 20 april 1905 in Rijsoord/Ridderkerk en mijn moeder Jeltje Maria Dik, geboren op 25 februari 1907 in Huizen NH. Vader is overleden op 3 maart 1945 en moeder op 9 februari 1990.
Ik heb 2 broers, resp. Peter, geb. 21 december 1941, woont in Friesland en Marius, geboren op 25 september 1944, woont in New Jersey, USA. Situatie in 2003.

Mijn ouders hebben voor mijn geboorte nog een meisje gekregen. Zij is voor de geboorte overleden door een miskraam. Dat ontstond tijdens een bijeenkomst van militairen in Deventer waar ook paarden bij waren. Een paard sprong verkeerd en daardoor schrok of viel mijn moeder, terwijl ze in verwachting was met alle nare gevolgen van dien.
Grootouders van vaders kant heb ik nooit gekend. Ze waren al overleden toen ik nog niet geboren was. Die familie Roos woonde in Rotterdam-Feijenoord en van daaruit is mijn vader weggegaan en beroepsmilitair geworden. Hij werkte daarvoor bij een bank en voor zo ver ik weet, was dat de Robaver. (Rotterdamsche Bank Vereniging, nu ook bekend als abn-amro). Maar door de malaise werd hij weggestuurd. Zo is hij als vrijwilliger voor 4 jaar verbonden op 29 augustus 1924 bij het 1e Regiment Huzaren. Oorspronkelijk kwamen de Roosjes uit Goedereede. Mijn vader is de jongste en geboren in Ridderkerk/Rijsoord en hij had 1 broer Wim en 2 zussen, Lous en Bets. Mijn moeder had 1 oudere broer Andries, ook beroepsmilitair en hij kende mijn vader weer. Toen Andries ging trouwen, vroeg hij aan Piet Roos of hij zijn zus Jeltje een beetje wilde begeleiden. Zo is het gekomen.

De Deventer periode 1934-1940.
Mijn ouders hebben gewoond in o.a. Deventer, waar ze getrouwd zijn op 12 november 1931, ik denk alleen dat het trouwen in Heerenveen of Joure is gebeurd, maar ze woonden naast Deventer ook in De Worp, aan de westkant van de IJssel, later in Schalkhaar (1935) en weer terug in Deventer ( 1939) Schurenstraat 15, een hoekhuis.

Van de Oudegoedstraat weet ik zelf niets, wel heb ik horen vertellen dat ook mijn opa en oma Dik in de buurt waren komen wonen. Opa werkte niet meer en ze kwamen uit Heerenveen in Deventer wonen. Blijkbaar kwamen ze veel langs bij mijn ouders om dan met mij te wandelen in de kinderwagen. Toch leverde dat blijkbaar wat spanningen op, want ik hoorde dat ons gezin daarom wegtrok uit de Oudegoedstraat. Opa en oma zijn weer teruggegaan naar Heerenveen. Ze gingen wonen in de Tjepkemastraat. Ik heb daar wel gelogeerd en dat herinner ik me ook wel. Later, vlak voor de 2e wereldoorlog gingen ze wonen in de Asterstraat 1. Opa en oma kwamen zelf uit het noorden van Nederland. Opa is geboren in de provincie Groningen (Bierum) en oma in Friesland en dan in St. Anna Parochie. Haar eigen naam is: Maartje Heerema.

Er is wel een lijst gemaakt door mijn vader waar de familiestamboom van de Rozen op is uitgewerkt.
Dit papier hebben wij tussen onze spullen liggen. De over-overgrootvader wordt er o.a. in genoemd. Ook is er 1 vuurtorenwachter geweest op de toren van Goedereede.

De Schalkhaar periode. Adres: Oude Rielerweg 14. (We (Netty, mijn vrouw en ik) zijn daar nog wel vaak langs geweest, ook met Ma Roos om weer eens te kijken naar het verleden).
Het gezin woonde daar als je aan de voorkant staat rechts in een 2 onder 1 kaphuis. Er staan een aantal van dit type woningen. Met de buren hadden mijn ouders weinig contact. Daar is ook mijn neef Joop Roos als kleine jongen een poosje in huis geweest. De vader van Joop, Wim Roos in Rotterdam was ziek en hij was gescheiden, had toen 3 kinderen en die moesten elders onder dak. Toevallig hoorde ik dat een paar weken terug vertellen door nicht Belie Roos, die zelf bij tante Bets en oom Peter in Amstelveen was ondergebracht. Hoe lang dat allemaal heeft geduurd, weet ik niet.
Ik weet nog wel een paar dingen die in Schalkhaar zijn gebeurd zoals, ik kwam bij een garagebedrijfje en mocht dan wel eens meerijden in een vrachtauto. Ook was ik op een keer achter een school aan het spelen met andere kinderen, doktertje of zoiets. In een mum van tijd hadden ze m’n kleren uit, alleen niemand wist hoe ze weer aan te krijgen. Ik huilend in m’n niksie naar huis, zielig hoor. De buurman aan de rechterzijde had kinderen die mij blijkbaar nog wel eens pestten. Op een dag ging mijn vader daar eens over praten. Buurman Ledeboer werd daar boos over en wilde vechten. Nou dat kon, mijn pipa heeft die man in de droge greppel voor zijn eigen deur gewerkt. Vader Piet was de bokskunst machtig en de buurman niet.
Mijn ouders hadden daar ook een motorfiets, ik meen een Eijsink, een merk dat niet meer bestaat. Ze gingen er wel mee op vakantie in NL. Er zijn ook nog foto’s van.
Mijn vader was militair, opperwachtmeester, bij het 4e half regiment huzaren en verkeerde overdag in de Boreelkazerne in Deventer. De kazerne is er nog wel, maar niet meer in als zodanig in gebruik. Ik weet het zelf niet meer maar mijn vader speelde ook in het militair orkest en zat dan op het paukenpaard. Er zijn foto’s waarop hij te zien is en waar dat orkest door Deventer marcheerde op de paarden. Ook is er een heel grote foto van het regiment, waar vader opstaat. Toen de mobilisatieperiode aanbrak, ergens in 1939 vond mijn vader het veiliger dat het gezin weer in Deventer ging wonen. Waarom, ik begreep dat er in Schalkhaar een kazerne staat waar toen o.a. ook NSB politie werd opgeleid. Nou, daar moest mijn vader niks van hebben. Overigens zijn ook andere agenten daar opgeleid die ook in de oorlog via het verzet goed werk hebben geleverd. Er is een website over die kazerne, waar Piet Roos zijn naam ook in voorkomt, als verzetsheld.





Terug naar Deventer.

Dus terug naar Deventer, in de Schurenstraat. Ik weet nog dat de 2e wereldoorlog uitbrak op 10 mei 1940. Via de radio hoorde mijn moeder dat vertellen, ik dus ook. Mijn moeder huilde, want mijn vader was toen gelegerd aan de Grebbeberg bij Rhenen. Hij heeft die eerste oorlogsdagen overleefd. Ik weet ook nog dat thuis breed te lijmen plakband was geplakt op de ramen. Tegen mogelijke glasscherven als de ruiten zouden breken.
Ik herinner me dat de IJsselspoorbrug werd opgeblazen door het Nederlandse leger. Voor ons huis loopt een spoorbaan op een hoog talud. Vlak voor de deur was een zo te noemen draaischijf waar stoomlocomotieven werden gekeerd in de andere rijrichting. In die draaischijf werd een spoorwagen gereden, waar door deze onbruikbaar was voor de bezetters. Het er in rijden heb ik zien gebeuren. Later heeft er vrij lang een Duitse trein voor de deur geparkeerd gestaan met hierin Duitse militairen die zich bijvoorbeeld ’s morgens wasten naast de trein. Dat soort beelden zijn op mijn netvlies gebrand.
Op een dag kreeg ik van mijn moeder broodpap te eten, dat is melk en daarin oude broodbrokken gedoopt. Die viezigheid moest ik opeten, nou nee dus. Lange tanden en laat maar staan. Of ik wat anders heb gekregen, ik denk het niet. Ze zal wel boos zijn geweest over zoveel ondankbaarheid.

Mijn vader moest de spullen in ontvangst nemen van de Nederlandse militairen na de capitulatie op 14 mei 1940. Hij was toen gelegerd in Doorn. Mijn moeder en ik zijn daar een aantal weken in een soort pension geweest zodat we ’s avonds met z’n 3en waren. Na afloop van die fourierswerkzaamheden, was mijn vader zonder werk. Het leger was door de Duitse bezetters opgeheven. Het fijne weet ik niet, maar hij kreeg op 12 augustus 1940 een baan in Den Haag bij de Marechaussee/Staatspolitie. Dat korps werd ook wel de oranjemarechaussee genoemd. Wij moesten daardoor verhuizen naar Den Haag. Ik heb nog wel in Deventer op de “Bewaarschool” gezeten. Is ook nog een foto van. Ik heb eens een jochie met een houten schopje geslagen na ruzie over een kruiwagen. Toen moest ik voor in de klas op een verhoginkje zitten. Ik schaamde me wel hoor. Ik heb nog op de lagere school gezeten, 1e klas en ik vond er niks aan. Mientje Dik (Dochter van Andries) een oudere nicht van mij zat daar ook op die school. Ik ben nog eens door haar op de schouder getild, viel eraf en mijn gezicht was wat beschadigd, schaafwonden. Heeft de juf er een soort zalf opgesmeerd. Het is wel overgegaan hoor.

De Den Haag periode. 1941-1945.
Goudrenetstraat 141
Eind 1940 zijn we verhuisd naar Den Haag, Goudrenetstraat 141, als ik me goed herinner. Een straat in de Appelbuurt, vlakbij de Thorbeckelaan (Zuid-West). Tramlijn 5 reed later op een nieuw aangelegd spoor over de Mient. Wij woonden op een 1e verdieping met wel daarboven een zolderverdieping. Het was oorlog en in die straat waren nog nieuwe woningen gebouwd. Wat ik weet, waren de woningen maar aan 1 kant van de straat gebouwd, dus had je een vrij uitzicht naar de Loosduinseweg. Niet alleen wij, maar er woonden veel Duitsers en aanhangers van het hitler regime. Dat was zichtbaar op 20 april, eveneens de verjaardag van mijn vader, maar ook die van hitler. De straat hing dan vol met hakenkruis vlaggen. Nou, je begrijpt dat dat een doorn in het oog van mijn vader was. Mijn moeder vond het wonen daar eigenlijk maar niks. Een bovenwoning en dan ook nog zo plotseling naar die plek in Den Haag. Ze was gehecht aan Deventer. Mijn vader werkte op kantoor aan de Raamweg, midden in de stad. Hij had een collega met de naam Pijpers, die woonde in het Bezuidenhout. Dat is misschien wel de reden dat wij ook in het Bezuidenhout gingen wonen, op de begane grond met een tuin achter huis, het adres is Cornelis vd Lijnstraat 44 (de naam is genoemd naar een Indie - gouverneur of zoiets). Daar hebben we gewoond, denk ik van begin 1941 tot maart 1945. Van de Goudrenetstraat weet ik niet meer zoveel, wel dat ik er op de lagere school heb gezeten aan de andere kant van de Mient. Hoe ik daar iedere dag naar toe ging, weet ik niet meer, maar ik denk, lopen. In die periode mocht je nog wel op het strand komen. Wij gingen dan naar Kijkduin. Ik weet nog dat ik op het strand heb gevliegerd met mijn vader. Ik had ook een papieren vliegtuig met een elastiek erin dat na opwinden, de propellor liet draaien, zodat het ding echt vloog. Hoe we naar het strand gingen, ik denk op de fiets en Keesje achterop. Ik was toen 6 en half jaar. Later mocht strandbezoek niet meer van de Duitsers. Het strand is uiteindelijk gesloten. Er is nog een foto van mijn vader in zee, je ziet dan alleen maar zijn hoofd boven water uitsteken. Ook mijn moeder staat in zee wat water te scheppen, kun je zien op die foto. Van mij is er nog een foto van de huiskamer en een stoel waarin ik zit met een doek om mijn hoofd, ik had de bof.
Ik zie in m’n herinnering ook nog aan de Loosduinseweg een wasserij. Of mijn moeder daar spullen liet wassen, weet ik niet, maar ze had wel contact met een bedrijfsleider of zoiets van die wasserij. Hij kwam wel eens langs om iets te drinken. Ook was er een houten kerkgebouw, waar Dies van Houdt als kandidaat predikant een keer heeft gepreekt. Ik zie hem nog op de kansel staan. De kerk is er nog steeds.


Cornelis v d Lijnstraat

Wonen in de Cornelis vd Lijnstraat 44 was in het begin wel fijn. In 1944 werd dat wel anders. De 1e keer dat we in het huis kwamen, weet ik nog dat er op de deur naar de huiskamer een klopper zat. Een Indisch figuurtje. Het behang in de woonkamer was zwart met grote roodachtig gekleurde bloemen. Zo somber, eigenlijk mysterieus. Er is wel ander behang opgegaan en de klopper ? Geen idee wat daarmee is gebeurd. Op 21 december 1941 is daar mijn broer Peter geboren. Wat ik meen te weten, is dat mijn moeder wel in het ziekenhuis Westeinde is geweest. Ik heb toen een paar dagen bij tante Lous Roos in Haarlem gelogeerd. Ook weet ik dat wat later door een fotograaf foto’s van ons zijn gemaakt. Peter op het kleedje enzo en ik met een truitje aan en grote grijns op de foto’s.

Ik weet nog dat er bij ons in de buurt, richting Marlot een windhondenrenbaan was. Daar ging ik wel eens kijken op zondag. Er stond een apparaat waar een draad werd opgewonden door een man die daar een omgekeerde fiets voor gebruikte. Op het achterwiel werd het touw opgewonden waar achter de zgn. haas zat. De honden vlogen achter de haas aan. Het touw liep over katrollen die op de baan waren vastgezet. Ik heb een keer aan de trapper mogen draaien, weet ik nog.

Ook mijn ouders gingen op zondag wandelen met Peter in het wandelwagentje van hout. Mijn moeder droeg een zwarte bontjas en ze voelde zich erg chique. Mijn vader zei om haar te plagen tegen Peter, dag Paitjen of zoiets. Dan werd ma een beetje boos.

Ja, boos op elkaar kwam nog wel eens voor. Het werd wel weer goed. Maar ik weet toch van een paar keer dat ze heibel hadden. Dan zei mijn vader tegen mij: Wil je tegen mamma zeggen dat ik dit of dat, enzovoort.
Ook was hij eens erg kwaad, legde met een klap het bestek op de rand van het bord en dat brak in twee met de prak erop. Mijn moeder ging wel eens met betraande ogen naar bed overdag en dan kwam ze er de hele dag niet meer uit. Ja, je kan wat beleven met je ouders.

Ik herinner me nog dat ik dominee wilde worden. 8 jaar was ik en ik las dan voor uit de bijbel. Mijn vader zat in de kerk waar ik de ds. was. Ik denk dat dat kwam door Dies van Houdt.
Met sinterklaas 1942 heb ik een elektrische trein gekregen. Geen nieuwe hoor, maar wel met veel spullen. Spoor H. 3 Locomotieven en veel wagens, overkapt station en seinpalen en zo. Ook een schijnwerperwagen was erbij. En natuurlijk een transformator om het spul te laten rijden. In het begin was er nog elektriciteit, dus ging dat rijden nog wel. Veel storing trad er wel op in de locomotieven. Ik weet niet meer wat er aan haperde, maar ik denk de koolborstels. Ook heb ik eens geprobeerd de zaak harder te laten rijden, dus de 125 volt erop. In Den Haag hadden we geen 220 volt. Nou, alle licht ging uit in huis en ik zag overal vonken tussen de rails. Dat is wel goed afgelopen en was ook de laatste keer dat ik zulke grappen heb uitgehaald. Ik ben daar vaak ziek geweest. Ik weet nog dat ik dan op de divan mocht. Eten lustte ik niet zo erg. Zei mijn vader: Hier vooruit eet op, de vitamines kruipen over je bord. Nou toen at ik helemaal niet meer. Als ik ziek was, had ik zeker hoge koorts. Ik ijlde dan. Bepaalde beelden komen nog wel eens in mijn gedachten. Bijv. Van een trein die heel hoog reed aan het plafond en daar was erg bang van.
Ik had ook een autoped en toerde daar nog wel eens ver mee weg. Bijv. naar het Schenkkade viaduct om naar de treinen te kijken die vertrokken van het toen zo genoemde Staatsspoor. In 1943 werd er al gebombardeerd op treinen en zo, dus ook op het Staatsspoor. Ik was een keer op dat viaduct, weer kijken naar de treinen, kwamen die engelse vliegtuigen er aan. Een man riep: Ga op de grond liggen, er wordt geschoten en later greep hij mij bij mijn kleren en heeft me meegenomen naar een wasserij aan de andere kant dan waar we woonden, de stadkant en daar heb ik moeten schuilen tegen mogelijke bomexplosies. Ik geloof wel dat ik dat thuis heb verteld. Ik weet wel dat ik niet meer weg mocht van mijn ouders. De autoped werd opgeborgen, want dat zwerven vonden ze maar niks.

Met moeders naar de Snip en Snap revue heb ik ook gedaan. De show liep in het Gebouw voor Kunsten Wetenschappen. Het heeft gestaan in de buurt van het oude Staatsspoor, waar nu bijv. het ministerie van Vrom staat en het huidige centraal station. Het was dan wel oorlog, maar mensen vonden dat toch leuk. Ook mijn moeder wilde daar wel naar toe, een middagvoorstelling. Op het toneel stond de voorkant van een tram, van karton, maar toch. Daar was ik wel van onder de indruk. Ik vond het wel leuk, ook die 2 als vrouw verklede artiesten, Walden en Muyselaar. Ik weet nog dat ik met pa en ma de stad inging, we hebben eens gezeten in Heck’s restaurant. Daar speelde een groot orkest, misschien de Ramblers wel. Die deden dat soort optredens wel. Dat restaurant stond vlakbij de Korte Poten op het Spui.
Ik ging ook wel naar de Cineac, op het Buitenhof. Zelfs alleen ben ik daar wel geweest. De Cineac was een doorlopende nieuwsbioscoop. Nou, er werd veel Duitse oorlogspropaganda vertoond. Mijn ouders hebben me uiteindelijk verboden daar heen te gaan. Zal dus wel niet meer zijn gebeurd. Ja, na de oorlog in Rotterdam, dat deel komt nog wel.
Ik ben mijn ouders een keer kwijt geraakt. Ik geloof dat dat op een zondag is gebeurd. Met z’n 3-en de stad in, beetje rondlopen. Op een plein, waar weet ik niet stond een verhuiswagen in brand. Het stonk vreselijk. Een hele boel mensen liepen er rond. De brandweer kwam langs en nog meer mensen. Op een zeker moment was ik mijn ouders kwijt. Geen idee waar ze waren. Het is wel goed gekomen, maar ik heb daar later nog wel eens nachtmerries van gehad. Nu niet meer hoor, maar toen wel.


Inleveren van de radio met mijn vader. Ergens in 1943 moest iedereen de radio inleveren, dus wij ook. Ik weet dat mijn vader zei, inleveren dat ding want ik wil geen Duitsers op bezoek hebben. Wij erheen, mijn vader en ik. Naar een gymnastiekzaal in de school naast mijn school. Een hele zaal vol met radio’s. Ik heb die dingen een poosje later nog zien staan door de ruiten. In die gymnastiekzaal waren wat Duitsers en ik denk ook nsb-mannen. Radio moest wel spelen. Lukte wel hoor. Je kreeg een briefje mee dat je de radio had ingeleverd. Onze radio was geleverd door oom Wim Roos uit Rotterdam. Wij hadden de radio al in Schalkhaar. Er zat geen echte kast omheen. Nederlanders mochten niet meer luisteren naar Radio Oranje in Engeland. Daarom moesten de toestellen worden ingeleverd. Toen dat ding nog bij ons thuis stond, had ik eens een molentje gekregen dat fluorlicht uitstraalde. Er zat een speld achter waar je het bijv. mee op je jasrever kon steken. Ik had het op het luidsprekerdoek geprikt. Het was een molentje van de “Winterhulp” een pure NSB -organisatie voor hulp aan kinderen. Soms zie je nu nog wel eens iets van kinderhulp of zo. Dan schieten die molentjesbeelden weer door mijn hoofd.

Op bezoek bij fam. Pijpers. Deze familie woonde in de van Heutszstraat, ik meen 76. Pijpers was een politiecollega van mijn vader. Hij was vroeger slager geweest of zoiets. Hij heeft bij ons thuis eens een varken uit elkaar gehaald, in de slaapkamer van mijn vader en moeder. Het bed was eruit en daar werd de slachtpartij verricht. Wat met het vlees gebeurde, ja opeten. Maar ik meen dat er ook onderduikers van hebben gegeten. Wij gingen ook wel eens bij die familie op bezoek. Moeder Pijpers was een echte madam met veel lippenstift en zo. Ze hadden ook 2 zoons. Echt contact heb ik niet gehad met die knullen, ze waren wel van mijn leeftijd. Tussen de middag kwamen mijn vader en Pijpers altijd thuis eten. Ze reden op de fiets en gingen na het eten weer terug naar kantoor.

Eigenlijk weet ik niet goed wat de Staatspolitie deed. Het was een overblijfsel van de Marechaussee, die door de Duitsers was verboden, opgeheven. Grenscontrole was niet nodig. Er was immers 1 groot Duits rijk, volgens de nazi’s. Het korps wordt ook wel de Oranjemarechaussee genoemd.
Mijn vader was chef de bureau. Pijpers was zijn assistent. De groep was redelijk groot, ik denk zo’n 15 man. Mijn vader was verantwoording schuldig aan de baas die in Rotterdam zat. In die afdeling zat ook een jonge man met de naam Flantua. De afdeling heette: Staatspolitie, ressort Rotterdam. De baas was een NSB-er. Hij heeft mijn moeder een brief geschreven toen mijn vader was overleden en voor zover ik mij herinner ook een toespraak gehouden bij de begrafenis van pa na 3 maart 1945. Mijn vader heeft ook promotie gemaakt, maar hij wilde daarvoor de uiterlijke tekenen niet dragen. Hij zal wel hebben gezegd: Geef mij de centen maar. Promotie maken in de oorlog wil ik niet.
Die meneer Flantua werd eens opgepakt door de moffen en afgevoerd naar kamp Amersfoort voor later transport naar Duitsland. Als ik mij goed herinner, heeft mijn vader hem met nog een paar collega ‘s bevrijd tijdens de mars van het kamp naar het station.

Mijn vader moest op een dag foto’s laten maken van zichzelf, na een opdracht van de moffen. Hij wilde dat niet doen in politie uniform. Hij is in burger op de foto gegaan. De foto is er nog. Maar ook pasfoto’s, waar hij opstaat. Waar die foto’s voor werden gebruikt weet ik niet.

Enige buren kan ik mij nog goed herinneren en een enkele wil ik beschrijven.

Mevrouw Beijersbergen oftewel mevrouw boven was een oudere dame die boven ons woonde. Een heel vriendelijke vrouw. In het begin dat we in de C.v d Lijnstraat woonden, hadden we er geen contact mee. Maar mijn broer Peter zag haar boven staan en dan zei hij: “Vrouw Boven”. We zijn er wel vaak op bezoek geweest. Zelfs na de oorlog nog met mijn moeder en ik geloof dat Netty er ook nog wel eens is geweest. Ze had heel veel antiek staan. Ze kwam uit Brabant.

De dames van Notegem en kleedjes kloppen is een verhaal dat ontstond omdat mijn ouders bezwaar maakten dat de dames hun tafellaken boven ons achterstraatje uitsloegen. Rommel dus op het straatje. De ruzie liep zo hoog op dat ze een briefje hadden geschreven, waarin ze zeiden dat wij toch ook niet de kleden klopten op het Malieveld. Dat is/was een verordening in de gemeentewet waarin stond dat men daar de kleden moest kloppen. Het schijnt dat huishoudhulpen of zoals toen Meiden met het kleed en hulp van knechten de Perzische kleden van de Haagse dure bewoners daar klopten.

Vriendjes: Max Berg was een jongen die een beetje ouder was. Hij woonde op 1c. Zijn vader was een huizenmakelaar en NSB-er. Mijn ouders hadden er geen moeite mee dat ik bij hem speelde, Max kwam ook bij ons over de vloer. Ik herinner me dat mijn vader hem wel eens uit de tent lokte om iets te zeggen over de oorlog. Er ligt me bij dat Max afstand nam van de dingen die zijn vader deed. Max had een Schuco autootje dat met een staaldraadje kon worden bestuurd. Je hield in je hand een soort stuurtje en daar mee kon je het autootje besturen. Prachtig was dat. Max had ook een Marklin trein. Later kreeg ik ook een trein.
Een andere knul was Rene den Exter. Hij woonde op de hoek Bezuidenhoutseweg. Zijn vader was ook makelaar of zoiets. Of die vader nou ook NSB-er was, weet ik niet. Die families waren wel een beetje kak en ze kwamen wel bij elkaar over de vloer. Rene heeft een boek van Leonard de Vries van mij geleend over knutselen. Nooit meer teruggeven, de schurk.

De Duitse jongens, kwamen uit een Duits gezin. Zij woonden ook in onze straat aan de overkant. Hun vader was beroepsmilitair. Ik herinner me die man als een aardige kerel, hij sprak Duits, de jongens spraken ook Nederlands. Er was geen stroom meer en ik had mijn treinspullen meegenomen, ook het station. Op een bepaald moment werd het te donker, dus wij papier in de fik steken in de spoorwagentjes die we met de hand vooruit duwden. Op een zeker moment kwam een wagentje tot stilstand onder de ingang van het station. De ramen van het station waren van celluloid, erg brandbaar, wisten wij veel. Nou de boel in de fik, de kap vervormd en aan een kant uitgebrand. Ook de spoorwagen heeft jaren daarna nog brandsporen laten zien. Gelukkig is er geen brand door ontstaan.
De jongens vertelden mij dat hun vader had gezegd dat ik niet in het Duitse leger kon. Mijn ene been was korter dan het andere. Toen ik dat thuis vertelde bulderde mijn vader van het lachen, ze mochten willen dat ze zo kritisch konden zijn, ze zullen nog verlegen zitten om soldaten met te korte benen.
Maar goed, ik verbaas mij nog dat ik van thuis met andere kinderen mocht spelen waarvan de ouders in onze ogen toch fout waren in oorlogstijd. Ze hebben daar nooit iets over gezegd anders dan je moet niet over de dingen praten die hier gebeuren. Mijn vader zat in die tijd in de verzetsbeweging. Dus mondje dicht.

Gonnie Keijser het buurmeisje woonde in het huis naast ons. Ze was geloof ik jonger. Ze woonde bij haar opa en oma, alhoewel ik me herinner dat ik er wel eens een moeder heb gezien. Ik weet het niet zeker maar ik denk dat Gonnie haar ouders gedeeltelijk joods waren. Ze hadden ook een pikzwarte kat en mijn moeder vertelde mij dat die mensen de kat opgegeten hebben. Oorlog niet waar. Ook de schutting die achter huis stond was ineens verdwenen. Opgestookt.

Op bezoek bij het andere buurmeisje en het WA uniform in de kast dat ik ontdekte was toch wel raar. Er moet nog een foto zijn waar zij opstaat met mij er bij op het schuurdakje achter huis. We waren samen aan het spelen in haar kamertje. Er stond een schoolbord met krijtjes. Ik tekende een stoomboot met twee schoorstenen waar rook uitkwam. De rook uit de ene ging naar links en de andere naar rechts. Komt de moeder binnen en die zei: Dat kan toch niet, rook gaat altijd dezelfde kant op door de wind. Nou ja, ik vond het wel fantasierijk. Maar zulke opmerkingen vergeet je nooit meer. Op een zeker moment deed ik de ingebouwde klerenkast open, thuis was precies zo’n kast in mijn kamer. Zie ik daar een WA uniform hangen van de papa van het meisje. Die schrok natuurlijk. Ik geloof dat ik gelijk naar huis werd gestuurd. Thuis heb ik wel verteld wat ik had gezien. Ik geloof niet dat mijn ouders het wisten. Ik meen dat mijn vader er iets over zei van zo zie je maar. De moeder van het meisje weet ik nog was een jonge vrouw die er wel mooi uitzag. De vader was een jonge blonde snuiter. Na een poosje zijn de mensen verhuisd.

Inbreken in hetzelfde huis bij andere mensen die waren gevlucht na dolle dinsdag hebben we ook gedaan. Ook zij waren aanhangers van het Duitse regime. Ik weet niet meer goed of dat dan in september 1944 was of eerder. Maar goed, dat gezin was weggetrokken met achterlaten van alle spullen. Wij hadden wel door dat het huis leeg was. Met een stel vriendjes en ook meisjes erbij stonden we met z’n vijven voor de voordeur. Daar zaten kleine ruitjes in. Een steen er tegen aan, ruitje stuk en we konden de deur openmaken. Wij naar binnen. We zagen een beeldje van hitler en hebben dat in de kachel geduwd. Of ik dat heb gedaan weet ik niet meer. Ik geloof dat Max Berg er ook bij was.
In de slaapkamer hing de was nog op. Toen we daar waren hoorden we lawaai, wij zijn van schrik onder het bed gedoken. Ik weet nog dat ik een paar sloffen zag en broekspijpen. De man heeft de was meegenomen en ik vermoed dat het de buurman Keijser was. Maar ik heb hem niet gezien. Of ik het thuis heb verteld, dat weet ik niet meer.

Touwtjes aan de trekbellen in een trappenhuis. Een beetje op een hoek is een trappenhuis. Twee deuren dicht tegenover elkaar met trekbellen. Wij hadden touw en knoopten dat aan de bel en de deurknop ertegenover. Bellen en de deur wordt opengedaan, de bel bij de buren gaat en die deur werd opengedaan en weer bellen. Lachen natuurlijk. Hoe het is afgelopen, ik weet het niet meer.

“Poep aan de klink” is een kwajongensstreek die ik aan de overkant wel eens heb gedaan. Hoe dat kwam, ik had mijn ouders eens horen praten over een familie die woonde aan de overkant. De mevrouw in dat huis was een hoogblonde dame. Er werd iets over gezegd en daarbij kwam de opmerking: “Er zit poep aan de klink”. Waarschijnlijk waren er ook nog honden in die tijd, ik denk dat het in 1942 was. Ik heb bij die mevrouw poep aan de voordeurknop gesmeerd. Ze kwam er achter dat ik dat gedaan had. Ze heeft terecht geklaagd en boos gereageerd bij mijn vader en moeder. Of ik op mijn donder heb gehad, weet ik niet. Ik geloof dat ze achteraf wel hebben gelachen.

Naar Pijnacker ging ik met mijn vader met het Hofpleintreintje. Instappen op station Laan van Nieuw Oost Indie. Via Leidschendam en in Pijnacker eruit. Lopen naar een huis in een rij en daar gingen we naar binnen. Wie dat waren, Ik heb geen idee. Ik geloof dat mijn vader daar aan eten kon komen voor onderduikers. Op een keer waren we daar ook en we zijn naar een boerderij gegaan een beetje buiten het dorp. Hoe we daar heengingen weet ik niet meer. Ik weet nog wel dat de boerenfamilie een varken geslacht had hangen over een houten stellage. Ook weet ik nog dat ze een ouderwetse olielamp boven de tafel hadden. En ik herinner me nog dat ze in de sloot naast huis een grote ketel hadden. Daar komt moerasgas uit en ik denk dat dat wordt gebruikt voor verwarming. Maar goed. Mijn vader was er met nog meer politie collega’s, ik denk ook Pijpers. Op een zeker moment brak er paniek uit. Ze hadden gezien dat er verderop op een ander weggetje de grune polizei rondliep bij een andere boer. Wat wij hebben gedaan daarna, ik zou het niet meer weten. Maar ook bij dat soort dingen is zoiets in je herinnering vastgesmolten.

Op school ging ik op de Louise de Colignyschool, de naam mocht nog net. Alles wat herinnerde aan het koningshuis werd verboden. Ik kreeg daar franse les. Papa fume une pipe en dat soort teksten. Engels daar had ik nog nooit van gehoord. Ook is er een foto van mij dat ik voor het schoolhek sta en een foto dat ik met een truitje aan in de bank zit.
Ik weet ook nog dat er krasjes op je arm werden gezet om tbc te ontdekken. Nou ik streek het vaantje en moest op een bank in de gang gaan liggen. Op zaterdag naar school, dat gebeurde niet meer. Kolen waren er niet meer.
Bij de school was een gymnastiekzaal. Die werd op zondag gebruikt als geref. Kerk. Daar ging ik met mijn ouders naar toe. Ik weet nog dat er wel eens zgn. luisteraars kwamen die verlinkten aan de Duitsers als er nadelige dingen werden gezegd. Ik geloof dat er ook een dominee is opgepakt. Maar dat weet ik niet meer zeker.

Andere scholen heb ik ook opgezeten. Op een zeker moment werd de L. Coligny school door de Duitsers opgeeist. Een hospitaal moest erin. We gingen naar de andere kant van het sportterrein op de school die daar staat. Daar stonden banken waarvan de klep omhoog kon om zo in het opbergvak te komen. Wij mochten niets achterlaten, want er waren ook andere kinderen die in hetzelfde lokaal les kregen.
Hoe dat met de kerk ging, weet ik niet meer. Maar ik denk dat de voorzijde van het gebouw nog van de school was en de achterkant als hospitaal of zoiets.

.

Voor onze deur in de Cornelis vd Lijnstraat was een pleintje. Het pleintje is er nog. Alleen in de jaren na de oorlog met allemaal geparkeerde auto’s. Daar stonden toen een paar bomen in het midden en achter elkaar. Op een morgen waren de bomen verdwenen. Gekapt om op te stoken. Was wel een kale boel.

De zogenaamde vrouwelijke hulpen in huis weet ik nog. De dames kwamen een paar dagen slapen op de bank in de kamer en ze pasten ook op ons als kinderen. Ik vermoed dat het zgn. koeriersters waren. Ze gingen weg en kwamen weer terug. Ook heeft er zo een dame een week op ons gepast. In de zomer van 1943 zijn mijn ouders een weekje met vrienden de fam. Deurloo, die een paar huizen verderop woonden naar Eindhoven en omgeving geweest. Er zijn nog foto’s van die vakantie. Het was in september en ik werd jarig. Ik kreeg een poppenkast, alleen zonder poppen. Die zouden mijn ouders wel meenemen, zei de oppasjuffrouw. Nou nee hoor, dat gebeurde niet. Ze waren niet te koop, hoorde ik later. Maak ze zelf maar, van aardappelen bijv.

De fiets voor mijn verjaardag in 1943 was niet nieuw. Hij was een beetje donkerrood en kwam uit België. Ik heb er nog wel opgereden, maar uiteindelijk mocht ik niet meer op de fiets. Ik was nogal avontuurlijk en ging te ver weg volgens mijn ouders. De fiets hebben we ook nog in Heerenveen gebruikt toen we daar uiteindelijk terechtkwamen. Peter en Marius hebben ook nog op die fiets gereden.

Sleetjes met spullen erop hebben we als kind moeten vervoeren. Er lag sneeuw en onder leiding van een staatspolitieman moesten de jongens van Pijpers en ook ik iets door Den Haag vervoeren. Wat er op lag, ik weet het echt niet, maar het is goed afgelopen.

Het oppakken van mijn vader door de Duitsers hebben we ook meegemaakt. Op een keer, ik denk in begin 1944 werd er in het holst van de nacht op de deur getimmerd en aan de bel getrokken. Mijn moeder deed de deur open, ik was ook wakker geworden. Komen er zo’n zes of zeven soldaten binnen onder leiding van een ss-officier. Mijn vader moest mee. Hij treuzelde wel wat. Wilde zich scheren. De ss-er liep met hem mee naar de badkamer. Mijn moeder moest brood klaar maken. Ook moest het pistool dat mijn vader heeft, worden ingeleverd. Een soldaat verontschuldigde zich voor de toestand. Hij zei, dat hij uit oostenrijk kwam. Ja en daar ging pappa. Ik denk dat mijn moeder wel alarm zal hebben geslagen. Pa werkte immers voor het verzet. Ik weet ook dat er een man was Reinder Zwolsman later na de oorlog de vastgoed- en Scheveningen - bouwmagnaat. Die schijnt met de moffen te hebben onderhandeld en mijn vader vrij heeft gekregen. Ze hadden mijn vader naar het pompstation in Scheveningen gebracht. Daar moest hij aardappelen schillen en wachten. In de middag werd er bij ons thuis gezegd dat mijn vader naar huis kwam. Ik ben hem tegemoet gelopen op de Bezuidenhoutseweg. Ja hoor, daar kwam hij in zijn politiepakje aanlopen. Hij heeft toen veel maanden ergens anders geslapen, bijvoorbeeld bij de fam. Deurloo. Ik mocht ook een keertje mee om daar te slapen. Ik weet ook nog dat er een poosje een trap achter in de tuin heeft gestaan waarmee hij evt. over de schutting kon klimmen. Ik heb ook wel eens gehoord dat hij zei niet te willen vluchten om het leven van ons niet in gevaar te brengen. Ja, hij dacht wel na die pa van ons.

De V2 bommen in het Haagse bos. In 1943 werd het Haagse bos op zijn kop gezet. Er moest een tankgracht komen. Ook werden vanuit het bos V2 raketten afgeschoten. Geen V1, dat is een soort vliegtuig, daar weet ik niks van in Den Haag. Wel die V2. Ze schoten die dingen af ook vanaf Marlot. Een wijkje en bos in de richting van Wassenaar. De helft van het bos aan onze kant werd gekapt. De vijvers werden zichtbaar van af de weg en er werd een gracht gegraven. Of daar dwangarbeiders bij werden gebruikt, weet ik niet. Wel liepen er Duitsers rond met geweren, ook heb ik wel eens gezien dat ze soort handgranaat of ander plofbaar spul in de vijvers gooiden, dan kwam de vis bovendrijven. Wij bouwden van alle hout en boomtakken vlotten en gingen daarop varen. Dan kwamen de soldaten weer en joegen ons weg. Maar ja, we kwamen toch weer terug.

Op de tram met een dagkaart voor een gulden dat kon ook, ik mocht nog wel eens gaan. Scheveningen was voor bewoners verboden terrein geworden. De tram reed er nog wel. Je moest een “Ausweisz” hebben om dat “Spergebiet” in te gaan. Kinderen niet, zo ben ik dus nog wel eens met de tram bij het Kurhaus geweest. Daar zag ik dat de ruiten in de huizen die niet meer bewoond waren eruit lagen. Ingegooid of zoiets.

Rondlopen in het spergebied in Scheveningen dat heb ik dus wel gedaan. Ook mijn vaders kantoor dat op de Raamweg was, moest worden ontruimd. Ze gingen naar de Nassau Zuylensteijnstraat. Een straat achter de Raamweg. Die Raamweg daar werden alle ramen van de huizen dichtgemetseld. Nog later in de tijd werd de Zuylensteijnstraat ook spergebied en is het kantoor naar de Koninklijke Stallen gegaan. Ik denk zo zomer 1944.
De gouden koets staat ook in die stallen en op een zaterdag mocht ik mee naar kantoor en later zette mijn vader mij in de gouden koets. Dus ik heb in de koets gezeten. Het zei me toen alleen niks. Ik ben wel vaak mee geweest met mijn vader, vooral op de zaterdagen omdat er dan geen school was. Reden, geen brandstof voor de kachel.

Logeren bij tante Lous in Haarlem en gaan met de trein toen die nog reed, is vaak gebeurd. Soms ging mijn vader met de trein naar zijn zuster. Dan mocht ik mee. Of mijn moeder daar dan ook bij was, dat weet ik niet goed meer. We gingen met de trein, een elektrische trein, een zgn. blokkendoos. Ik herinner me dat grote delen van de trein waren gereserveerd voor de Duitsers. Er zaten briefjes op de ruiten geplakt. Iets van: "Nur fur Wehrmacht".
Een keer was het zo druk, dat de conducteur op het station Haarlem de deur dichtdrukte met zijn knie. Ik zie hem nog zijn broek afkloppen omdat er viezigheid opzat. Ook hebben mijn vader en ik, mijn vader in uniform, meegereden in de postwagen. Zo druk was het. Ik mocht zitten op de post sorteertafel.

Een vriendje die ik eens had uitgenodigd mee te gaan naar Haarlem gaf toch wat problemen. De vader van dat jongetje kwam langs om er over te praten. Mijn ouders wisten van niks. Maar ze losten het goed op, vriendje mocht mee, ik bleef in Haarlem en hij ging met mijn vader weer mee terug naar Den Haag.

Ik ging in Rotterdam bij Oom Wim Roos ook logeren. Bijvoorbeeld in 1943. Op een nacht werd het havengebied in het westen gebombardeerd. We gingen uit bed vanwege het lawaai van bom inslagen. We hebben met Belie en Cor Roos geschuild in een toilet op de 1e verdieping. We dachten daar het veiligst te zijn. Gelukkig is er niks gebeurd. Waar de anderen hebben geschuild, Oom Wim, tante Co, Frits en Joop Roos. Ik zou het niet weten


De familie Deurloo reeds genoemd, waren vrienden van mijn ouders. Ze woonden in dezelfde straat aan dezelfde kant als wij en ook op de begane grond. Ze hadden geen kinderen. Wel een hond, een setter set hond. Er zijn enkele foto’s waarop mijn moeder, ik en de hond. Ze kwamen uit Amsterdam en de heer Deurloo was vertegenwoordiger voor de Amsterdamse firma Koffie Hag. Of mijn ouders daar ook gebruik van maakten, dat weet ik niet. Met de kerst in 1944 is in hun huis voor een grote groep kinderen wel 40 van de geref. Kerk een kerstmaaltijd georganiseerd. Mijn ouders en ook zij hebben meegewerkt. Ik zie nog mijn vader roeren in een grote pan met aardappelen en spruitjes op het fornuis dat bij ons toen nog in de keuken stond. Die stamppot spruitjes werden later opgegeten door de kinderen. Ik mocht het kerstverhaal voorlezen. Ik geloof wel dat iedereen het lekker vond. Of er nog een toetje was, weet ik niet. Maar nu denk ik nog wel eens, die kinderen waren dat zware voedsel helemaal niet meer gewend. Maar goed het idee was wel goed.



De familie (Henriette) Egeler en het schilderij met broer Peter en dat ook van mij werd gemaakt in de zomer van 1944 kwam er omdat mijn ouders die mensen aan voedsel hebben geholpen uit dankbaarheid. Zij woonden tegenover ons op de 3e etage. Peter was toen bijna 3 jaar en ik werd tien jaar in september. Het poseren vond ik eigenlijk maar niks. Veel te lang stil moeten zitten. Maar het resultaat van zowel mijn broer Peter als ook van mij, mocht er wezen. Echt goed weergegeven. Mijn schilderij is geschilderd op een stuk karton, geen doek dat was er niet meer. Van Peter weet ik het niet. Van hem is ook nog een schets gemaakt. Peter heeft beide schilderijen thuis hangen. Mijn schilderij heeft nog veel jaren bij mijn moeder in haar trappenhuis gehangen. Maar nu hangt het bij ons thuis. De lijst die bij het schilderij hoort, is door Gerard van Bezeij geleverd. Deze man had een winkel op de hoek van de Theresiastraat en het De Eerensplein. Ik mocht erbij helpen. Ik weet nog hij gebruikte een zeer luxe verstekzaag. Ik heb gezaagd en hij heeft de lijst in elkaar gezet en mijn schilderij er in aangebracht. Hoe dat met de 2 schilderijen van mijn broer is gegaan, dat weet ik niet.

Bezeij had een zoon, dat weet ik nog. Of die later de winkel heeft overgenomen, weet ik ook niet. Z’n vader was een nogal gezette man, aardig en nieuwsgierig. Op een dag was tante Co Roos uit Rotterdam komen lopen naar ons huis in Den Haag. Eten halen of zoiets. Ik was wat aan het spelen in de gang. Daarin zat ook een tochtdeur, die soms open soms dicht was. Ik speelde er met een touw, wat ik daar mee deed, geen idee. Goed ook mijn broertje Peter hobbelde wat door die gang. Hij heeft z’n hand of zoiets pijn gedaan. Pa en moe zeiden dat ik dat gedaan had. Ik geloof het graag. Ja, wat nu Peter zette een keel op. Mijn vader pisnijdig zette me op straat met de mededeling dat ik er niet meer in mocht. Wat nu, ik op naar Bezey, hij met mij terug en een goed woordje doen voor mij. Tante Co vertelt nu nog dat mijn ouders me er eigenlijk niet meer wilden inlaten. Ja, zware tijden. Het is wel weer goed gekomen, hoor.
Ook was er in de kelder onder het gebouw van de flat van Bezey een ruimte die mijn vader gebruikte om eten op te slaan. Op een dag moest er een zak met tarwe naar boven. Ik zie mijn vader nog met de zak op zijn rug de keldertrap oplopen, door de deur de straat op en ik meen naar ons huis.

De tarwe moest natuurlijk worden gemalen. Ze gebruikten daarvoor onder andere de koffiemolen. Op een dag duvelde het ding van de muur in de keuken. De stenen pot kapot. Mijn vader heeft toen wel iets gemaakt van ander materiaal om het ding weer bruikbaar te maken. Van de tarwe bakten ze brood. Dat gebeurde in een kolenfornuis. Kolen waren er niet meer zo in 1944 en ook 1945. Ik denk dat de zaak op hout werd gestookt.
Zelf heb ik ook hout gesprokkeld, aan de rand van het Haagse bos in de richting van Marlot. Samen met mijn moeder. Op een avond in de winter van 44 op 45 liepen we weer te zoeken en werd er een V2 afgevuurd. Vlak bij ons. Een partij oranje licht ontstellend. Je kon de krant erbij lezen. Schrokken we, ik weet het eigenlijk niet. We waren er zo aan gewend, dat die dingen elk moment werden afgeschoten.
Dat ging ook vaak fout, je kon het al horen aan het geluid bij de start. Hoog gierend met onderbrekingen, nou dan donderde dat ding terug op de grond. Hetzij in een andere wijk van Den Haag, maar ook is er wel eens op de grond zo’n kreng ontploft. Later hoorden we dat er mensen uit Oekraïne werden gebruikt tijdens het afschieten. Veel huizen werden beschadigd en ook veel mensen lieten het leven door die mislukkingen.

De joodse families moesten zich op een dag melden. Ook in onze straat woonden er een aantal. Van de een op de andere dag waren ze weg. Later werden natuurlijk de huizen leeggehaald. Maar dat weet ik niet. Ik weet ook geen namen meer. Ik geloof dat een familie iets van Remmelts heette. De jongen had een enorme bos krullend haar en z’n ouders droegen een Davidsster op de jas.

Ook briefjes in de bus over melden en razzia’s om mannen op te pakken voor afvoer naar Duitsland, herinner ik me nog wel.


Rijden in een vrachtauto van de staatspolitie die stuk ging is ook gebeurd. Hoe dat ging, wel er moest eten worden gehaald en een paar politiemannen en mijn vader gingen met een vrachtauto van de politie, die normaal in een garage aan het Stuyvesantplein stond, richting Apeldoorn. Ik mocht ook mee. Ik denk dat het in 1943 of 44 was. School, ik heb geen idee. Misschien was het vakantie. We hebben in Apeldoorn voedsel gehaald. Later in de middag terug. We zijn toen ook nog bij de Echoput geweest om daar te roepen en de echo te horen. Over de rijksweg o.a. de A12 van nu. Er waren op die weg grote schuilhutten gebouwd van boomtakken. Daar werd gebruik van gemaakt door Duitse militaire auto’s als er luchtaanvallen waren. Wij hebben gelukkig geen vliegtuigen gezien. We reden in de buurt van Zoetermeer en de vrachtauto ging kapot. Wat er aan de hand was, weet ik niet. Het stonk wel. Rijden ging niet meer. Er werd wel iets van hulp gehaald. Maar dat heb ik niet meegemaakt. Mijn vader heeft een auto aangehouden die langsreed. Wel een gelukkie, want zoveel verkeer was er natuurlijk niet meer in die tijd. Het was een Opel Kapitan. Er zaten twee Duitse officieren in. SS, ik weet het niet. Ik denk van niet. De heren moesten naar Den Haag en we mochten meerijden. Wij op de achterbank en voor ons stonden een aantal kistjes met kersen of aardbeien, dat ben ik kwijt. Ik wees er naar, mijn vader zei, ga je gang en ik heb er wel van gegeten. Veel, ik denk het niet. De “heren” hebben ons op de hoek van de Laan van Nieuw Oostindie en de Bezuidenhoutseweg uit de auto gelaten. Zulke zaken konden omdat mijn vader zijn politie uniform aanhad. Ik denk dat hij veel gebruik heeft gemaakt van die letterlijke dekmantel. De vrachtauto met het voedsel is wel zeer omzichtig naar Den Haag gebracht. Voedsel vervoeren was eigenlijk een economisch delict in de oorlogsjaren. Maar ja, onderduikers lustten ook wel wat. Waar die onder duikers zaten, ik heb wel eens gehoord dat ze ook op de zolders van de koninklijke stallen zaten. Maar gezien heb ik ze niet en terecht ook denk ik.

Pesten van de tramconducteur op het stuivesantplein, dat kon toen de trams nog reden in Den Haag. Wat deden we. Achter de trekkende tram zat een bijwagen. Vastgekoppeld met een pen. De tramlieden zaten in een hokje, want het was het begin van de lijn. Ze dronken en aten daar wat. Wij als jongens zagen onze kans schoon en trokken de pin uit de koppeling. De tramlieden hadden dat wel gauw door en gingen eerst kijken of de pin eruit was. 1 keer lukte wel. Dan bleef de bijwagen staan en moest de conducteur van de bijwagen aan een bel trekken om de aandacht van de bestuurder te trekken. Nou dat was lachen, hoor. Later kwamen de mannen wel eens achter ons aan. Maar goed dat ze mij nooit te pakken hebben gekregen.

Voor zover ik me herinner, zijn de trams in Den Haag gestopt met rijden in september 1944. Er was een spoorwegstaking uitgeroepen door de regering in Engeland en daardoor werd het openbaar vervoer gestopt.

De zoon van de heer Beijdals in zijn autootje heb ik eens met zijn hoofd buiten het raampje zien hangen. Hij was misselijk van de dampen uit de uitlaat van de motor. De uitlaat was kapot en hij had koolmonoxide binnen gekregen. Vieze smeerboel op autodeur. Zijn vader werkte bij een benzinemaatschappij. Ik meen Caltex. Blijkbaar kon dat nog. Beijdals was een indieman. Ik heb hem eens gezien in zijn blote bovenlijf en hij had een ruggenkrabbertje als aapje in zijn koffer. Dat was in een hotel in Zwolle, tegenover het station. Hotel Geitenbeek en het is er nog in Zwolle. Wij sliepen daar. Mijn vader, Beijdals dus en ik tussenin. We waren onderweg naar Friesland. Het was begin februari 1945. Er werd voedsel gehaald met die auto, een Opel. Eigendom van Beijdals. Hij kon nog aan benzine komen. En zo zijn wij op weg gegaan. Ik heb een paar dagen bij opa en oma Dik in Heerenveen geslapen. Pa Roos en die Beijdals, ik meen dat zij in het hotel Groen op de Dracht zijn wezen slapen. Ik weet nog wel dat ze ’s avonds (schuine ?) moppen vertelden en dat oma Dik zo ontzettend moest lachen om de gekkigheid die mijn vader en ook die Beijdals zaten te vertellen. Bij opa en oma vond ik het fijn omdat er niet werd gebombardeerd. Later zijn we weer teruggegaan naar Den Haag. Ik denk ook met voedsel. Maar dat weet ik niet meer. Die Beijdals heeft later mijn moeder geprobeerd een aantal dingen afhandig te maken wat gedeeltelijk is gelukt, nadat mijn vader niet meer leefde. Hier kom ik ook nog op terug.

Op 25 september 1944 is mijn broer Marius geboren. Hoe dat allemaal is gegaan, weet ik weinig meer van. Wel dat mijn moeder werd begeleid en geholpen door een huisarts Wynia. Hij was komen wonen op de hoek van onze straat en de Bezuidenhoutseweg. Hij was weggejaagd door de Duitsers uit zijn huis in de van Boetzelaerlaan. Mijn ouders hadden vriendschap gekregen met die familie. Na de oorlog zijn ma en ik nog wel eens bij hem geweest voor een babbeltje.
Marius zijn wiegje stond in de voorkamer. Dat ik die plek noem, komt verderop nog even terug in het verhaal. Ons huis had een voorkamer en achterkamer met een soort uitbouw/serre achterin. Daar stond de divan en daar sliep mijn vader tussen de middag altijd even op, voor hij weer naar zijn werk ging. Mijn moeder kwam dan vaak op het randje zitten. Een beetje kroelen, denk ik.
Zo halverwege de oorlog hebben we ook nog een poosje in de voorkamer gewoond. Waar dat voor was, ik denk omdat opa en oma kwamen logeren. Mijn vader en moeder sliepen in de achterkamer. Ik denk opa en oma in de ouderslaapkamer. Na een week had mijn opa heimwee naar Heerenveen. Hij is alleen terug gegaan. Oma is nog een tijdje gebleven. Ik zie ze nog zitten. Ze deed met mijn moeder iets van kleding maken. Mijn moeder had ook een trapnaaimachine in huis. Ik denk dat dat ding bij opa en oma vandaan kwam. Mijn vader heeft als eerste een heel klein onderbroekje met lange pijpen gemaakt op die machine. Hij was per slot een zoon van een kleermaker. We hebben oma teruggebracht met de trein naar Arnhem. Dat weet ik nog. Daar heeft mijn vader ze op de trein naar Leeuwarden gezet. Oma Dik liep erg moeilijk, ze had iets met een vergroeide heup en schommelde daardoor als ze liep.

De Engelsen, waar veel V2’s terecht kwamen, vonden genoeg reden om te proberen dit probleem op te lossen. Dus bombardementen op het Haagse bos. In September 1944 begon dat gedoe.

Op een dag in januari 1945 was er weer eens een bombardement. Hup Marius uit de wieg en wij met z’n vieren (papa was op z’n werk) schuilen onder de trap. Dat is de trap van het portiek naar de bovenverdiepingen van de andere huizen. Er werd een matras voor het gat gezet, tegen evt. bomscherven en mogelijk puin. Op een zeker moment een enorme klap. We dachten daar gaat de boel. Maar het viel mee. Niks te zien. Later toen de vliegtuigen weer weg waren, keken we in de voorkamer en ja hoor, daar lag een enorme bouwsteen in de wieg van Marius. Een gat in het zij bovenraam. Waar kwam die steen vandaan. Van een paar huizen uit de andere straat. Ik meen de Rochemondstraat of zoiets, zoek ik nog op. Daar was een voltreffer op terecht gekomen. Doden weet ik niet wel heel veel schade. Die bominslag was niet de bedoeling. Het was een afdrijver. Na de oorlog zijn de huizen wel weer opgebouwd. Je kunt de steen verkleuring nog zien. Maar goed Marius en wij hadden wel geluk gehad. Ik geloof dat de wieg het wel had overleefd. Na afloop van dat soort bombardementen ging ik met vriendjes bomscherven zoeken. Ik geloof dat ik mijn vingers ook nog een keer heb gebrand aan een hete scherf. Enige dagen later vloog de ruit in de voorkamer eruit. Ik weet niet meer of dat door een exploderende V2 of een bombardement kwam. Er is toen een stuk schutting ingezet. Met een raampje tussen de keuken en de gang. Dergelijke bombardementen vonden meestal overdag plaats als het helder weer was. Was de lucht bewolkt dan kwamen de geallieerden niet. Ze konden dan niks zien wat er op de grond stond. De V2’s die werden ook in de nacht afgeschoten richting Engeland.

Die dingen bij elkaar deden mijn ouders besluiten dat wij overdag als het helder weer was niet meer in ons huis zouden zijn.
Verblijf bij baron van Tuyl van Serooskerken. Deze familie was vrienden van mijn ouders. Ze woonden in een heel groot huis in Anna Paulownastraat heel dicht bij het Vredespaleis. Wij bleven overdag in een grote kamer. ’s Avonds kwam mijn vader van kantoor en we gingen dan met z’n vijven weer terug naar de Cornelis vd Lijnstraat. Kijken of het huis er nog stond. Ook maar hopen dat het niet zo beschadigd was dat we er niet zouden kunnen slapen. Ik denk dat het wel een ¾ uur lopen was naar het centrum. Maar je had wat over voor je veiligheid.

Oudejaarsavond 1944 op 1945 kan ik me nog goed voor de geest halen. Mijn ouders hadden vrienden uitgenodigd, de Deurloo’s en ook Flip vd Mast, een lompen- en oude metalenboer. Flip en zijn vrouw bleven slapen, de Deurloo’s woonden wat verderop en gingen later in de nacht naar huis. Na de oorlog ben ik met onze moeder een paar keer bij vd Mast op bezoek geweest. Soms ook met Netty erbij. Die oudejaarsavond weet ik nog zo goed, de tafel ging aan de kant en ik meen dat er een koffergrammofoon was en ze hebben gedanst. De kamer werd verlicht door o.a. een petroleumlamp. Zo’n groot ding dat aan de zolder hing. Er werd raapolie in gestookt. Het gaf veel roet en weinig licht. Het lampglas heb ik nog als enig erfstuk. Er zullen nog wel meer olielampen hebben gestaan. Dat weet ik niet meer. Hoe de boel warm werd gemaakt, weet ik ook niet. Wel hadden we thuis zo’n kacheltje dat boven op het kolenfornuis stond. Dat fornuis was uit de keuken de kamer ingehaald. Dan kon je het warmer maken met houtjes. Dat kleine kacheltje werd gebruikt om eten op te koken. Het was een noodkacheltje zoals bij veel mensen werd gebruikt. Kolen waren er immers niet. Water nauwelijks. De waterdruk stond maar een paar uur of minder op de leidingen. Elektriciteit hadden we al meer dan een jaar niet meer. Gas al helemaal niet. Het was de hongerwinter, zeker in het westen. Wij hadden thuis eigenlijk altijd nog wel wat te eten. Daar zorgde mijn vader wel voor. Maar we hebben toch ook wel een paar maal bloembollen gegeten. Ook suikerbieten werden klaargemaakt. Tarwepap was heel zwaar eten. Waarom dat dat zo zwaar was, weet ik niet meer.
Zuid Nederland was al wel bevrijd van de moffen. Veel wisten we daar niet over, er was geen radio meer of zoiets. Kranten ook niet. Illegale blaadjes heb ik thuis nooit gezien. Maar goed oudjaar. Ik denk toch dat iedereen wel aanvoelde dat de oorlog niet lang meer kon duren. Daarom was een beetje feest toch wel leuk. Er was ook nog zgn. hulp in de huishouding, maar ik denk dat het koeriersters waren. Oudejaarsnacht, precies om 12 uur gingen we toch even naar buiten. Dat was verboden, het was immers spertijd. Maar ook die 12 uur schoten de Duitsers vanuit het bos een V2 af. Dat mislukte en de V2 is op de grond uit elkaar gespat. Een enorme hoeveelheid oranje lichtschijnsel kwam daaraf. Later hoorden we dat de moffen dronken waren. Maar of dat waar is, weet ik niet.

De bombardementen op het Haagse bos en speciaal op de V2 lanceerplaatsen waren vanaf september 1944 aan de gang en zouden doorduren tot 3 maart 1945. Vanuit het Haagse bos en ook Marlot werden die dingen gelanceerd. Maar ook in Loosduinen (Ockenburgh) stonden evenals op meer plaatsen, lanceerplekken. De bedoeling was ze af te schieten richting Londen. Later begreep ik dat er ook V2’s in de richting van Antwerpen haven werden afgevuurd. De Engelsen hebben eerst geprobeerd ze voortijdig uit de lucht te schieten. Dat ging niet goed. Dus dan maar de lanceerstellingen bombarderen. Maar ja, die moffen waren ook niet gek. Ze gebruikten daarvoor verplaatsbare installaties. Ik heb er wel eens een over de Bezuidenhoutseweg zien rijden. Een heel groot gecamoufleerd voertuig met grote wielen en er lag een soort heistelling op. Die zal wel overeind gezet zijn als er gebruikt werd gemaakt van de spullen. Alleen ik had toen geen idee waar dat voor diende. Ook waren in het bos grote hutten onder de grond gemaakt waar na lancering de spullen in werden opgeborgen, zoals ik later heb begrepen. Dus de vliegtuigen konden niet altijd gericht bombarderen. Die vliegtuigen kwamen niet alleen uit Engeland, maar ook uit Maalbroek in België. Dat land was al lange tijd bevrijd van de Nazi’s.


3 maart 1945, Den Haag

Wat gebeurde op 3 maart 1945 is een heel moeilijk gedeelte om te beschrijven. Elke dag als het zonnig weer was kwamen de engelse vliegtuigen het beboste deel van het Haagse Bosch bombarderen. Het gezin ging al heel vroeg in de ochtend naar het huis van de baron. We bleven daar dan de dag en gingen in de namiddag weer terug. Eigenlijk was dat een hele opgaaf. Mijn vader zou proberen in Zoetermeer een huis te huren. Hij zou dat op zaterdag 3 maart gaan doen. Op de fiets, maar hij moest eerst voor het verzet een ommetje maken door het Bezuidenhout. Ik begreep dat hij papieren moest wegbrengen. Hij is om ongeveer 8 uur weggegaan. Wij hebben die nacht toen bij de baron in huis geslapen, dan kon papa eerder op pad voor zijn missie. We hebben hem niet meer levend teruggezien. De Engelsen kwamen ook die dag weer bombarderen. Er zijn 2 aanvallen geweest. De eerste was in de buurt waar nu het ministerie van financiën staat. De bommen vielen op een kerk en huizen in de buurt. Waarschijnlijk heeft mijn vader geschuild. Daar is hij toch getroffen, waarschijnlijk door vallend puin. Zijn hele rechterkant was verwond. Was hij blijven leven dan had hij niet meer kunnen lopen. Dat hebben we gehoord van tante Lous. Zij is in het hospitaal aan de Fluwelen Burgwal geweest, nadat vader allang was overleden. Tante Lous was verpleegkundige en mocht het lichaam zien. Die zaterdag en ook de zondag wisten wij van niets, hoorden niets en wachtten af. Mijn moeder dacht dat hij ergens was blijven slapen, dat gebeurde wel eens meer. Op maandagmiddag kwam Beijdals aan de deur bij de baron. Ik zie mijn moeder nog in de deur staan en ik stond er een beetje achter. Beijdals vertelde daar al wat er voor ramp was geschied. Binnen heeft hij verteld wat hij wist.

We mochten mijn vader nog een keer zien in het moratorium. Daar ben ik mee naar toe geweest. We zagen alleen zijn gezicht, dat zag er mooi uit. Hij had een bloeduitstorting, niet groot hoor, op een wang. Ik geloof dat we daar ook de portefeuille meekregen. Er zat wel een door en door beschadiging in, als of er een scherf doorheen was gegaan. De portefeuille is er nog. Boven hem in een kist lag Koos Speenhof, een bekende zanger. Hij was ook door het bombardement gedood. De rest van de tijd tot aan het vertrek naar Heerenveen hebben wij bij de familie Baron van Tuyl gebivakkeerd.

Het huis aan de Cornelis vd Lijnstraat was en is er nog wel, Een heel groot deel van de wijk Bezuidenhout was in brand geraakt door de bommen. Ontzettend veel huizen zijn verwoest. Meer dan 500 mensen zijn gedood door de bommen, het vuur en de instortende huizen. Veel dagen na het bombardement brandde de wijk nog. Het was niet zeker of ons huis gespaard zou blijven. Wie dat heeft geregeld, weet ik niet maar collega’s van mijn vader hebben ons huis leeggehaald. Het is niet zachtzinnig gegaan, dat was later toen we de spullen terugzagen wel duidelijk geworden. Lampen met draden enzo daar nog aan.
Het huisraad is gegaan naar de marechausseekazerne in Loosduinen, eigenlijk vlak bij ons eerste huis in Den Haag, aan de andere kant van de stad.
Mijn moeder heeft blijkbaar de huur opgezegd, terugkeren kon niet meer.
Hoe dat kwam, ja, opa en oma Dik hadden een brief gestuurd en ook via de politietelex of telefoon is er contact geweest tussen opa en ma. De brief is er nog.
Opa en oma drongen er op aan dat wij naar Friesland zouden komen. Maar ja dat was makkelijker gezegd dan gedaan.
Later vertelde ma mij eens dat ze het leven in Den Haag niet meer zag zitten, We zouden geen eten meer hebben en ook het huis was natuurlijk niet meer van ons. Ook heeft ze wel eens gezegd dat het voor ons als 3 kinderen beter zou zijn geweest als we toch in Den Haag waren gebleven. Maar dat is nakaarten achteraf.

Ik weet ook dat onze ouders plannen maakten voor na de oorlog. Natuurlijk wisten ze dat de oorlog niet lang meer kon duren. De dingen die pappa deed ten behoeve van het verzet waren ook aan ma niet helemaal bekend. Mijn vader zei altijd: Na de oorlog vertel ik je alles. Ook zei hij dat hij bij een nieuwe oorlog niet meer dat zou doen wat hij in deze oorlog had gedaan. Ze waren wel van plan na de oorlog in de Cornelis vd Lijnstraat te blijven, alleen aan de overkant, vanuit het raam bezien een beetje naar rechts. Ook weer een benedenhuis. Pa zou in het nieuwe leger blijven, heb ik wel begrepen. Hij zou als ik me goed herinner tot officier zijn bevorderd. Hoe ik die wijsheid weet, geen idee. Maar het is geen fantasie of mooie wens van de oudste zoon uit het gezin van Piet en Jeltje Roos. Jammer en verschrikkelijk dat niet is uitgekomen wat onze ouders als plannen hadden bedacht. Erger nog dat dat een gezin eigenlijk zo anders kan vergaan, zoals bij ons na de dood van de vader plaatsgreep.

De begrafenis van mijn vader midden maart 1945 was indrukwekkend. Nu zal dat doorgaans wel zijn begrafenissen van jongere mensen. Mijn vader was toen nog geen 40 jaar. Dat zou hij worden in april. Heel veel mensen, collega ‘s, vrienden, ook wel mensen die feitelijk waren ondergedoken. Op de begraafplaats Oud Eik en Duinen, ook vlakbij de Goudrenetstraat, stonden de mensen buiten de aula, want die zat barstensvol. Ik ben daar bij geweest. Mijn broers waren te jong, dus zij hebben de dingen later tijdens gesprekken daarover gehoord.
Ik hoorde dat de kist wel van hout was. Omdat door de oorlog geen hout te krijgen was, werden mensen in papieren/kartonnen kisten/dozen begraven.
We zijn er met een auto naar toe gereden, ik meen van Beijdals, maar meer weet ik er niet van.

Enige jaren na de 2e Wereldoorlog is het graf van mijn vader overgebracht van Oud Eik en Duinen naar het ereveld in Loenen, op de Veluwe dichtbij Apeldoorn. Het grafnummer is: 1266.

De naam van mijn vader komt voor in een register van gevallen militairen:
owachtmr/adm. Staf II Div. 's-Gravenhage, Verleende vanaf 1941 hulp aan onderduikers en verzorgde gedropte wapens; werd tijdens het uitvoeren van een verzetsopdracht bij het bombardement op het Bezuidenhout dodelijk getroffen.

Teug naar maart 1945:
Ja, wij waren nog steeds in huis bij de baron. Er werden voorbereidingen getroffen naar Heerenveen te gaan. Ausweiszen moesten er komen. Ook werd een rieten mand en een kist georganiseerd. Van wie die waren, weet ik niet, ik geloof van de baron en ik geloof ook dat mijn moeder ze heeft betaald. Ja, de mand was een oude wasmand waarmee de was van de baron naar de wasserij ging.
Ik weet ook niet goed wat er in de mand en zo zat. Kleding denk ik. Eigenlijk waren alle spullen naar die kazerne gebracht. Ik weet niets van gaan naar die kazerne door mijn moeder of iemand anders.
Dus daarom zal dat wel onduidelijk blijven. Wat ik wel weet, was dat Beijdals nadat hij mijn moeder had verteld wat er met onze vader was gebeurd, tegen mijn moeder zei, dat blauwe servies dat hebt U toch niet meer nodig, mag ik dat hebben en ook die brandkast is veel te groot. Ik heb nog wel een geldkistje voor U.
Nou hij heeft het meegekregen, de schurk. Op 1 juskom na. Die heeft mijn moeder tot op het laatst in Heerenveen nog gebruikt. Ze had er plezier over dat ze die nog had, maar ook verdriet dat ze zich eigenlijk heeft laten bestelen.

Op het eind van maart 1945 zouden we naar Friesland gaan. De rit met de verhuisauto naar Heerenveen begon in de middag, zo ongeveer 5 uur. Tegen donker. Wij werden opgehaald met een verhuisauto van de verhuisfirma Koot. De truck werd gestookt met houtblokjes. Andere brandstof was er niet. We reden het eerste stuk over binnenwegen. De grote weg was veel te gevaarlijk, vanwege beschietingen.
Hoe dat met de spertijd was, weet ik niet. Je mocht na 8 uur niet meer op straat. Maar ze hadden allemaal valse papieren bij zich. Een man stond tussen de truck en de vrachtwagen op de uitkijk om te waarschuwen bij gevaar.
Over 12 uur kwamen we aan in Zwolle aan de westkant van de rivier de IJssel. De brug bij Katerveer was een controlepost van de Duitsers. De ausweiszen moest iedereen inleveren. De verhuiswagen zat vol met mensen. De leider zei tegen mij: Kom jij maar bij de deur staan. Van de dubbele achterdeur ging er 1 open ik stond naast de gesloten deur. Duitse soldaten keken in de vrachtauto. Na een poosje mochten we weer verder. Ik weet nog dat achter de deur naast mij een of twee mensen waren die niet gezien mochten worden. Ik denk dat het joden waren, maar zeker weet ik het niet. Wij gingen de stad in en werden door een stel soldaten naar Ven D in het centrum gebracht. De auto mocht niet verder die nacht. In de V en D waren bedden gestapeld en wij kregen van het Rode Kruis een plek. Er waren heel veel Limburgers en ander vluchtelingen. De vlooien zie ik in mijn gedachten nog op en neer springen. De volgende dag reden we door naar Meppel. Hoe het met eten ging onderweg weet ik niet meer. Maar mijn broer(tje) Marius als baby moest wel babyvoedsel hebben. In Meppel werden wij bij een Remonstrantse domineesfamilie ondergebracht. Daar hebben we een of twee nachten geslapen. De mensen waren aardig en de kinderen ook. Maar veel weet ik daar niet meer van. Een paar beelden van de slaapkamer en van de meisjes van de dominee.
We zijn met een paard en wagen van Gend en Loos naar Steenwijk gereden en daar bij een andere familie blijven slapen. Op zaterdag 1 april zijn we doorgereden naar Heerenveen. Om 1 uur in de middag kwamen we aan bij opa en oma in de Asterstraat 1.
2 Weken later waren we bevrijd van de moffen.

De Heerenveen periode.

De Duitsers maakten gebruik van de gevangenis in Crackstate. Dat gebouw is eigenlijk een soort kasteel in het centrum van Heerenveen. In die gevangenis zaten opgepakte mensen uit het verzet en zo. Bij opa en oma achter woonde een bakkersfamilie: de Wolff. 1 of 2 dagen voor 14 april is de bakker met zijn knecht eens gaan kijken bij Crackstate of daar nog Duitsers zaten. Blijkbaar niet en ze zagen een zakdoek met iets daaronder op de tafel liggen. Hebben die zakdoek omzichtig opgetild en daaronder zaten de sleutels van de cellen. Wolff en zijn knecht hebben de celdeuren opgedraaid en alle gevangenen zijn weggerend. Er ligt me iets bij dat ik dat wegrennen heb gezien. Ik was bij de jongens van de Wolff wat aan het spelen en van daaruit hadden we zicht op de zijkant van de gevangenis. Toch wel een heldenstukje. In Heerenveen waren ook een paar scholen in gebruik als lazaret voor Duitse militairen. Op de een of andere manier heb ik gezien dat er treinen aankwamen waarin gewonden lagen die met platte wagens en voorop een locomobieltrekker naar de lazaretziekenhuizen werden gebracht.

Marius is kort na aankomst in Heerenveen ernstig ziek geworden. Longontsteking dreigde of was er. Een kinderarts Dijkstra, die woonde in een groot huis aan de Stationsstraat in Heerenveen heeft Marius weer kunnen genezen. Ja, wat wil je ook na zo’n ernstige periode en een reis van dagen uit Den Haag naar Heerenveen. Nog een wonder dat er niet meer is fout gegaan.
Na de oorlog moesten de kinderen weer naar school, ik dus ook. Op de Heerenwal in een lokaal van vetsmelterij Smilde werd een paar dagen les gegeven. Ook de christelijke school was als duits lazaret gebruikt en moest eerst worden opgeknapt om weer als school gebruikt te kunnen worden. De school lag aan de andere kant van het centrum op de burg. Falkenaweg. Die lagere schoolperiode is voor mij als een nachtmerrie voorbijgegaan. Als Hagenees werd ik met de nek aangekeken door de andere jongens. Veel pest- en vechtpartijen volgden en waarom, ja Kees was een indringer uit Holland, sprak de taal niet. Dus dat was duidelijk.
Dat schoolgedoe laat ik dus verder maar zitten om daar over te schrijven. Een ding was nog wel aardig. Ik kon toch wel aardig Nederlands schrijven en lezen. Op een dag kwam er een schoolinspecteur langs, die wel eens wilde laten zien dat hij vreemde woorden wist. Dus ook deze jongen voor de klas en vreemde woorden opschrijven op het bord. Ging in het begin goed. Totdat de man het woord crapaud zei. Nou ik begon natuurlijk met crapeau, ja fout dus. Ik wist het echt niet. Ik wist nog niet eens wat een crapaud was. Afgang, ja zal wel, weet ik niet meer. Maar dat ik dit nog weet, is wel tekenend.
Ook de jongens van de Wolff, een tweeling moesten wel eens voorlezen, een verhaal van Verhulst of vd Hulst of zoiets. Heel zielig, hoor. Toen begon de een te huilen en de ander ook natuurlijk. Ja, je kon wat meemaken daar in dat Friesland.
Natuurlijk heb ik uiteindelijk de Friese taal ook wel leren spreken. Dat maakte de zaak wel wat eenvoudiger. Vriendjes op de lagere school heb ik niet echt gehad. De scholen daarna, och dat ging wel. Ik heb bijv. bij Wim Duisenberg in de klas gezeten. Hij is in 2000 bijv. de baas van de Europese bank geworden. Verder heb ik ook vriendschap gehad met Hielke Krijnsen. Hij kwam uit een gezin van kolenboeren, woonde toen ook in de Asterstraat. Ook met ene Steven Goldhoorn, zijn pa was de baas van de bank van de Ned. Handelsmaatschappij. En Henk hofkamp, woont al heel lang in Zwitserland, is zoon van de veearts. Ene Jaap Vermeulen hoort er ook bij. Waar die zit weet ik niet. Ook een man Jan Akkerman, daar heb ik veel radioknutselarij van geleerd. Hij was boer en woonde in de Rottum, even buiten Heerenveen. Aan die man heb ik wel goede herinneringen, evenals de ouders van Henk Hofkamp. Henk Hofkamp woont nu in Zwitserland. Via het Rode Kruis heeft hij in 1996 mijn adres opgescharreld. We hebben elkaar ontmoet in o.a. 2000.
In de Heerenveen periode ben ik tijdens de vakanties meestal naar Haarlem, tante Lous gegaan. Eigenlijk zag ik het helemaal niet zitten in Heerenveen. Ik heb altijd geroepen dat ik terug zou gaan Den Haag. Tante Lous Roos heeft mij vaak gewezen op zaken die je in je leven kunt meemaken. Aan haar adviezen heb ik toch veel gehad. Logeren in Haarlem werd vaak gecombineerd met een aantal dagen in Amstelveen. Daar woonde tante Bets Trimp, ook een zuster van mijn vader. Slapen op de zolder, kijken naar vliegtuigen die naar schiphol gingen. Met een trein spelen op de zolder. Met Peter Trimp roeien op een meertje bij Amstelveen. In Haarlem was ik altijd aan de zwerf. Kijken op het station van Haarlem. Ik had inmiddels wel een band opgebouwd met de stationsmensen. Meerijden op een karretje, ook wel eens gratis naar binnen. Normaal moest je een perronkaartje kopen voor 10 ct. Aan de overkant van het stationsplein kijken bij Beijnes. Daar werden nieuwe treinen gebouwd. De deur stond wel eens open. Je kon dan alles goed zien, een paar meter naar binnen en nieuwsgierig kijken hoe alles ging. Op zondag ging ik wel eens naar de Bavokerk. Er werd aan het klokkentouw getrokken. Ik heb dat ook eens mogen doen, je werd dan omhoog getrokken en weer naar beneden. De blauwe tram reed nog, van Amsterdam naar Zandvoort. De tram reed over de Lange Herenvest. Ik vond die Wener modellen prachtig en ging altijd kijken. In de Tempeliersstraat was het station. Daar was altijd wel wat te zien. Een enkele keer ben ik met de tram naar Amsterdam gegaan of Zandvoort. Beukennootjes rapen in de Haarlemmerhout. Naar het Kopje van Bloemendaal en natuurlijk naar Kraantje Lek, een duin opgang. Ik heb heel veel plezier gehad in Haarlem en uiteindelijk er ook Netty leren kennen. Dat waren dingen die zo tussen ‘45 en ‘55 zich afspeelden.

Ons gezin heeft 6 jaar ingewoond bij Opa en Oma Dik. In 1951 heeft ma een huis kunnen laten bouwen aan de KR Poststraat 15. Waar ze tot haar overlijden in 1990 is gebleven, zij het het laatste ½ jaar in Appelscha. Per saldo is het voor opa en oma Dik een hele opgaaf geweest ons als gezin met z’n vieren zo lang over vloer gehad te hebben.

Oma Dik (die uit St. Anna Parochie in Friesland kwam) had nog wel een paar speciale uitdrukkingen die ze nogal eens bezigde: Duitse marsmuziek op de radio: De poepen spelen weer. Als je iets voor elkaar kreeg: Zo komt Pieter in de broek. Een mooi meisje: Een kreeys famke. Ik wilde ’s avonds wel eens de straat op, dan zei oma dat dat gevaarlijk was, de tientonen lopen buiten. Er zijn er nog meer, maar die schieten me nu even niet te binnen. Oh ja, ze zei wel eens als iemand een wind liet: "Ik hoor een koe brallen tussen twee hoge wallen."
Ze gebruikte in de koffie en thee, klontjes aan een touwtje. De suiker smolt in de warme drank. We kregen wel eens een stukje om op te zuigen.
Oma maakte altijd het eten klaar. De boterhammen smeerde ze altijd, dan kwam er boter aan haar vingers en dat likte ze er af. Ik vond dat niet zo’n smakelijk gezicht. Want ze smeerde ook mijn boterhammen. Ik heb nog wel eens ruzie gemaakt. Het brood was klef en smaakte bitter, eigenlijk was het bedorven waterbrood. Oma en opa ontkenden dat het niet te eten was. Maar ik gruwde er van. Opeten ? Ik weet het niet meer. Ze vonden me nog wel eens lastig. Peter was ook altijd de pineut, gebeurde er iets, nou als ze Peter de schuld konden geven, dan gebeurde dat wel. Marius was de lieveling van oma. (mien lieve skat) Ik denk dat hij dat niet meer weet ?!. Ik was er niet jaloers op. Hij was nog maar een broekie, tien jaar jonger immers. Ma kwam er niet altijd tussen, er was nog wel eens spanning in huis. Ma ging later op haar slaapkamer zitten, breien of lezen of weet ik wat. Opa en oma zaten nog weleens te schemeren, ja, dan kun je geen fluit zien. Tot de laatste bus uit Gorredijk kwam om half 11 en dan gingen ze naar bed. Het was voor ons allemaal wel een zware periode, maar we hebben ons er doorheen geworsteld.

Opa Dik, (hij kwam uit Bierum in Groningen en is politie/veldwachter geweest) had een moestuintje achter huis, met bonenstaken, worteltjes en krootjes door elkaar in de tuin. Ook rammenas, een soort radijs. Turfsteken heb ik nog gedaan met opa. In Stobbega had hij een stukje veengrond en daar hebben we turf gestoken en het na drogen naar huis gebracht om de kachel te stoken. Ook sinaasappels met een schimmelplek er aan, nam opa mee. Hij werkte toen bij Haanstra, een groente/fruit groothandel. Hij mocht de sinaasappels meenemen. Hij schilde ze ’s avonds en oma mopperde wel eens, neem nou eens goede sinaasappels mee. Maar ja, zo vlak na de oorlog, was al heel wat dat je fruit kon eten.
De meubels van ons waren nog in Den Haag. Ze zijn opgehaald door een vrachtauto van de kolenhandel Krijnsen uit Heerenveen. Ik moest mee, want ik wist waar ze stonden: In een politie/marechausseekazerne in Loosduinen. Via de Afsluitdijk, over nood/baileybruggen (de boel was door de oorlog beschadigd) zijn we eerst naar Medemblik gereden, daar woonde een broer van Krijnsen, ook in de kolen. Toen via Amsterdam door naar Den Haag. We zijn geloof ik dezelfde dag weer terug gereden. De meubels zijn op de Asterstraat zolder terecht gekomen. Later natuurlijk voorzover nog bruikbaar, mee naar de K R Poststraat. In die tijd reed er na de oorlog nog een stoomtrammetje van Lemmer via Heerenveen naar Drachten/Groningen. De tram moest over de Heresloot. De brug stond een keer open en de tram met 2 locomotieven kwam er aan. Gekke Bertus zwaaide naar de machinisten, stop, stop, maar ja gekke Bertus, ze kenden ‘m wel. De tram reed door en hup, de twee locomotieven gingen het water in. Weken was de boel gesperd. In 1952 ? stopte de tramdienst. Haanstra had een inmaakfabriek, ik heb daar nog wel eens een blauwe maandag vakantiewerk gedaan: Achter de kersenontpitmachine. Kersen mocht je gratis eten. Veel te veel natuurlijk. Buikpijn dat ik gehad heb, niet voor te stellen. Nee dat was het ook niet.

Ma Roos had een stofzuiger uit Den Haag, een Excelsior, maar ja, Den Haag had 125 volt en Heerenveen 220. Ik had gezien dat er een zgn. verhuistransformator in huis was die van 220 volt 125 kon maken. Ik was toen zo’n 13 jaar denk ik. Je kunt de stofzuiger laten werken met de verhuistrafo. Ma stofzuigen en oma glunderde. Het ging prima, het draaide als een tierelier. Na een kwartier begon er iets te stinken. De trafo was loeiheet geworden en ja hoor, allemaal rook in de woonkamer. De hele trafo was verbrand. De stofzuiger ? Die zal wel zijn weggegeven aan iemand die ook 125 volt had. Ik was wel van mijn voetstuk gevallen bij de familie.
Voor zwarte piet spelen met vriendje Hielke Krijnsen van de kolenboer. Verkoolde kurk op je gezicht. Cadeautjes brengen in het huis van opa en oma. Na een kwartier zegt Petertje, 6 jaar: Dat is Kees. Ja, bederf het spelletje maar weer, eigenwijs joch. Maar we hebben het wel gedaan zelfs al in die tijd.

Toen ik de dienst in moest ben ik in 1955 bij Netty Folmer langsgegaan op de Hordijk 5 in Rotterdam IJsselmonde. Ik kende Netty van een vakantie bij Tante Lous. Zij kwam daar ook een paar dagen logeren. Ik denk dat ik toen 14 of 15 jaar was. Ik heb het onthouden en we zijn uiteindelijk ook nog getrouwd in 1961. Zodoende ben ik niet in Den Haag maar in Rotterdam terecht gekomen. Voor de analen: Netty is geboren op maandag 9 augustus 1937 zo tussen 4 uur en half vijf in de middag in het huis waar de familie Folmer woonde: Hordijk 5 te Rotterdam Ysselmonde.


De Rotterdam periode.
Het werd dus geen Den Haag, maar Rotterdam. Ik kon bij de familie aan de Henegouwerlaan in huis komen. Betaalde een kostgeld en sliep op de zolder met Frits. Werk moest worden gezocht en dat viel in 1956 nog niet eens tegen. Omdat ik wel aardig verstand had van radio’s en de televisie toen net zo’n beetje in de picture kwam, ben ik begonnen als hulp van de TV verkoper/antenneplaatser die werkte bij Johan de Heer op de Oostzeedijk. De sfeer vond ik wel goed, alleen die verkoper was een echte rotterdammer en daar kon ik toen nog niet mee overweg. Dus dat heeft niet lang geduurd. Op naar de fa. Schweers en werken in een televisiewinkel/electrogedoe. Daar heb ik toen ook Dick Lagerman, overleden in 1990, leren kennen.
Van Schweers een paar deuren verderop op de Mariniersweg naar het bedrijf Artifo. De eigenaar toen was Harry Mosch. Een in Rotterdam bekende vakfotograaf. Hij maakte de reclamefoto's voor de cruises van de Holland Amerikalijn. Zo ben ik geweest bij de tewaterlating van het SS Rotterdam op de RDM werf, Heyplaat.

Bij de Roosjes op de Henegouwerlaan was ik na enige maanden al weg en ik woonde in de Vliegerstraat 28a in Delfshaven. Daar ben ik blijven wonen tot 1959. Netty en ik wilden wel trouwen, we waren in januari 1957 verloofd, maar een woning viel niet te vinden. Co en Piet hadden een poos daarvoor een woning in Zwijndrecht gekocht. Door toeval kwam het huis naast hun te koop. Dus wij alles op alles gezet en we konden die woning aan de v. Weerden Poelman straat 11 kopen. De centen waren toen wel op, dus meubels en trouwerij moest later gebeuren. Ik heb alleen in dat huis gewoond vanaf november 1959 tot 14 april 1961.

Een paar opmerkingen over onze moeder:
Moeder Jellie zei, als ze bij ons logeerde en wij met haar ergens heen gingen: Er is er niet 1 uit Heerenveen.
Gingen we door de beneluxtunnel, die geld kostte: Koffie ? Ik betaal, hier heb je een gulden.
Ma woonde in haar eigen huis en ’s avonds voor het slapen, altijd een bord yoghurt met ranja. Waren Netty en ik bij haar te logeren, dan zei ze om 11 uur: Te bed. Nou ja, vooruit dan maar.

Zwijndrecht.
Netty en ik hebben van 1961 tot december 1972 in de Poelmanstraat gewoond. Onze 2 kinderen daar gekregen en later verhuisd naar Voorne Putten. In Zwijndrecht ben ik ook gaan werken bij o.a. de garage van Piet Vader. In 1965 ben ik naar de Meterfabriek in Dordrecht gegaan. Werken bij een computercentrum met franse apparatuur (SETI). Ben zeer vaak in Parijs geweest en heb die mooie stad heel goed leren kennen. Ook bij enkele fransen over de vloer geweest. Bij de Meterfabriek ben ik gebleven tot mei 1971. Ik was gevraagd om te komen werken bij de SVZ in Rotterdam, ook weer een computercentrum. Dat was zij het een beetje op afstand, het eerste echte contact met de Rotterdamse haven. Later ben ik bij de Broekmangroep gaan werken en kwam daardoor wel meer met de scheepvaart in aanraking. Een drukke maar mooie periode. Toen waren de jaren 90 al aangebroken.

Weg uit Zwijndrecht in 1972.
Na sinterklaas 1972 zijn we naar Voorne Putten verhuisd. Onze kinderen waren nog jong. Pim 7 en Iris 1 jaar. We wonen met veel plezier in ons huis. Hebben er in 1976 een stukje aangebouwd. En zo worden we ouder. Nu ik dit verhaal schrijf, gids ik nog vaak in de Rotterdamse haven waar ik nog steeds met veel plezier kom.

Gelukkig zijn we nog steeds gezond, alhoewel schoonzoon Erik z’n gezondheid niet goed is en met veel twijfels is omringd. Inmiddels is onze club uitgebreid met drie kleinkindjes. Leuk hoor.
Met groot verdriet hebben we op 16 maart 2004 afscheid van Erik moeten nemen. Erik zijn ziekte was dodelijk geworden. Kanker eerst in zijn tong en later achter zijn strottehoofd. Dat is hem fataal geworden. Iris en Rik moeten samen verder zonder Erik.
Pim en Liesbeth wonen met Daan en Matthijs op Zuid Beveland, een eiland in Zeeland. Helaas zien we die vier erg weinig. Zij hebben daar blijkbaar geen behoefte aan, voor ons blijft het gissen.

November/december 2003
Correcties en een paar aanvullingen gedaan in o.a. november 2004.
De Heerenveen periode nog wat uitgebreid in 2005
In mei 2009 dit verslag op een blog gezet. Je weet nooit wie het leest. Misschien komen daar nog reacties uit.